Hoofdstuk 25
anaf zijn troon hief koning Pere zijn hand. Geflankeerd door zijn oom en zijn broer, de infanten don Pere en don Jaume, staand aan zijn rechterhand, en door degraaf van Terranova en zijn peetvader Ot de Montcada aan zijn linkerhand, wachtte de koning tot de overige leden van de raad stil waren. Ze waren in het koninklijk paleis in Valencia, waar ze Pere Ramon de Codoler hadden ontvangen, de huismeester en boodschapper van koning Jaume van Mallorca. Volgens de heer van Codoler had de koning van Mallorca, graaf van Roussillon en Cerdagne en heer van Montpellier, besloten Frankrijk de oorlog te verklaren vanwege de voortdurende beledigingen van zijn bewind door de Fransen, en als vazal van Pere vroeg hij zijn heer dringend om op 21 april van het volgende jaar, 1341, met de Catalaanse legers in Perpignan te zijn, om hem in de oorlog tegen Frankrijk te steunen en te verdedigen. De hele ochtend bestudeerden koning Pere en zijn raadslieden het verzoek van hun vazal. Als ze de koning van Mallorca niet te hulp kwamen, zou hij het vazalschap weigeren en vrij zijn, maar in het andere geval - en iedereen was het daarover eens - zouden ze in de val lopen: zodra de Catalaanse legers in Perpignan zouden aankomen, zou Jaume een bondgenootschap tegen hen sluiten met de koning van Frankrijk.
Toen het stil werd sprak de koning: 'U hebt allemaal over de zaak nagedacht en geprobeerd een manier te bedenken om de koning van Mallorca zijn verzoek te weigeren. Ik denk dat we die nu gevonden hebben: we moeten naar Barcelona gaan en de volksvertegenwoordiging, de Cortes, bijeenroepen, en de koning van Mallorca vragen om hiervoor op 25 maart in Barcelona te zijn; dat is hij verplicht. Wat kan er vervolgens gebeuren? Of hij komt, óf hij komt niet. Als hij komt, heeft hij zijn plicht gedaan en dan doen wij ook wat hij vraagt...' Enkele raadslieden bewogen onrustig op hun stoel. Als de koning van Mallorca naar de Cortes kwam, zouden ze in oorlog raken met Frankrijk, terwijl ze al in oorlog waren met Genua! Iemand durfde zelfs hardop te weigeren, maar Pere vroeg om stilte, glimlachte en ging met luide stem verder: 'We zullen onze vazallen om advies vragen; zij zullen beslissen wat we het beste kunnen doen.' Sommige raadslieden glimlachten, net als de koning, anderen knikten. De Cortes waren bevoegd om bij dergelijke beslissingen het Catalaanse beleid vast te stellen en konden besluiten om al dan niet een oorlog te beginnen. Dan zou dus niet de koning zijn vazal hulp weigeren, maar de Catalaanse Cortes. 'En als hij niet komt,' vervolgde Pere, 'is de leenverhouding verbroken, en zijn we niet verplicht hem te helpen en omwille van hem aan een oorlog tegen de koning van Frankrijk te beginnen.'
Barcelona, 1341
Edelen, geestelijken en vertegenwoordigers van de vrije steden, de drie standen die samen de Cortes vormden, waren samengekomen in de gravenstad. Ze vulden de straten met kleur en sierden ze met zijden stoffen uit Almería, Barbarije, Alexandrië en Damascus, met wol uit Engeland en Brussel, Vlaanderen en Mechelen, met stoffen uit Orlanda en met het prachtige zwarte linnen uit Bisso, alle versierd met goud- en zilverbrokaat in fijne dessins.
Jaume van Mallorca was echter nog niet in de hoofdstad gearriveerd. Sinds een paar dagen waren schippers, bastaixos en andere havenwerkers, op bevel van de rechter, bezig voorbereidingen te treffen voor het geval hij alsnog zou besluiten naar de Cortes te komen. De haven van Barcelona was niet ingesteld op het aan land gaan van belangrijke personen; die zouden niet van de eenvoudige bootjes van de schippers afspringen, zoals de kooplieden altijd deden om hun kleren droog te houden. Daarom maakten de schippers in zo'n geval hun bootjes stevig aan elkaar vast, vanaf de kust tot een heel eind de zee in, en bouwden daarop een brug zodat koningen en vorsten met de nodige plechtstatigheid op het strand konden komen.
De bastaixos, onder wie Arnau, vervoerden de voor de brug benodigde planken naar het strand en, net als de vele burgers en de vele edelen van de Cortes die naar het strand kwamen, tuurden ze de horizon af naar de galeien van de heer van Mallorca. De Cortes van Barcelona waren hét onderwerp van gesprek; iedereen sprak over het verzoek om hulp van de koning van Mallorca en over koning Peres list.
'Als de hele stad weet wat koning Pere van plan is,' zei Arnau op een dag tegen pater Albert, terwijl hij de kaarsen in de kapel van het Allerheiligste snoot, 'dan weet koning Jaume het waarschijnlijk ook; waarom verwachten we hem dan?'
'Daarom zal hij ook niet komen,' antwoordde de priester, terwijl hij doorging met zijn werk in de kapel.
'En dan?'
Arnau keek naar de priester, die bleef staan en bezorgd keek.
'Ik ben heel bang dat Catalonië een oorlog tegen Mallorca zal beginnen.' 'Nog een oorlog?' 'Ja. Het is bekend dat het een obsessie van koning Pere is om de oude Catalaanse rijken die Jaume i de Veroveraar onder zijn erfgenamen heeft verdeeld, weer te herenigen. De koningen van Mallorca hebben de Catalanen sinds die tijd alleen maar verraden; het is nog geen vijftig jaar geleden dat Pere de Grote de Fransen en Mallorcanen op de Panissars-pas heeft verslagen. Daarna heeft hij Mallorca, Roussillon en Cerdagne veroverd, maar die heeft hij van de paus weer terug moeten geven aan Jaume n.' De priester keek naar Arnau. 'Er komt oorlog, Arnau, ik weet niet wanneer of waarom, maar er komt oorlog.'
Jaume van Mallorca kwam niet naar de Cortes. De koning verlengde de termijn met nog eens drie dagen, maar toen die om waren, waren zijn galeien nog steeds niet in de haven van Barcelona verschenen.
'Nu weet je het waarom,' zei pater Albert de volgende dag tegen Arnau. 'Ik weet nog steeds niet wanneer, maar we kennen nu wel het waarom.' zei Pater Albert de volgende dag tegen Arnau.'Ik weet nog steeds niet wanneer, maar we kennen nu wel het waarom.'
Toen de Cortes ten einde liepen, gaf Pere m bevel om een proces wegens ongehoorzaamheid tegen zijn vazal aan te spannen; hij beschuldigde Jaume er bovendien van dat er in Roussillon en Cerdagne Catalaans geld werd geslagen, terwijl de koninklijke tercio-munt alleen in Barcelona geslagen mocht worden.
Jaume van Mallorca liet er zich nog steeds niets aan gelegen liggen, maar het proces, dat werd geleid door de rechter van Barcelona, Arnau d'Erill, met assistentie van Felip de Montroig en Arnau Camorera, vicekanselier van de koning, werd bij verstek gevoerd, zonder dat de heer van Mallorca erbij aanwezig was. Jaume werd zenuwachtig toen zijn adviseurs hem vertelden dat de uitkomst van het proces zou kunnen zijn dat er beslag op zijn gebieden en graafschappen werd gelegd. Daarop zocht hij de hulp van de koning van Frankrijk, aan wie hij hulde bracht, en van de paus, die hij vroeg om bij zijn zwager koning Pere te bemiddelen.
Als verdediger van de zaak vroeg de paus Pere om een vrijgeleide voor Jaume, zodat hij zonder gevaar voor zichzelf en de zijnen naar Barcelona kon gaan om zijn verontschuldigingen aan te bieden en zich tegen de ingebrachte beschuldigingen te verdedigen. De koning kon de paus dit niet weigeren, en daarom verleende hij de vrijgeleide. Wel had hij eerst Valencia gevraagd om vier galeien te sturen, onder leiding van Mateu Mercer, om de galeien van de heer van Mallorca in de gaten te houden.
Toen de zeilen van de galeien van de koning van Mallorca aan de horizon verschenen, liep heel Barcelona uit naar de haven. Daar wachtte hen zowel de gewapende vloot van Jaume III als de vloot van Mateu Mercer. Arnau d'Erill, rechter van de stad, gaf de havenarbeiders opdracht om te beginnen met de bouw van de brug; de schippers legden hun bootjes dwars en de mannen bevestigden de planken erop.
Toen de galeien van de koning van Mallorca voor anker lagen, voeren de overige schippers naar de koninklijke galei. 'Wat is er aan de hand?' vroeg een bastaix, toen hij zag dat de koninklijke standaard aan boord bleef en er slechts één edelman in het bootje stapte.
Arnau was doorweekt, net als zijn kameraden. Iedereen keek naar de rechter, die naar het bootje staarde dat op het strand afkwam.
Over de brug kwam slechts één persoon aan land: de burggraaf van Evol, een rijk geklede, bewapende edelman uit Roussillon, die even stilstond en daarna over de planken het strand op liep.
De rechter liep hem tegemoet en op het zand luisterde hij naar zijn verhaal; Évol wees voortdurend naar Framenors en vervolgens naar de galeien van de koning van Mallorca. Na het gesprek keerde de burggraaf terug naar de koninklijke galei, en de rechter verdween in de richting van de stad; korte tijd later kwam hij terug met de instructies van koning Pere.
'Koning Jaume van Mallorca,' riep hij luid, zodat iedereen hem zou kunnen horen, 'en zijn echtgenote, Constanga, koningin van Mallorca, de zuster van onze geliefde koning Pere, zullen in het Framenors-klooster verblijven. Er moet een vaste houten brug worden gebouwd, aan de zijkanten dicht en voorzien van een dak, vanwaar de galeien voor anker liggen tot aan de koninklijke vertrekken.'
Een geroezemoes steeg op op het strand, maar de strenge blik van de rechter deed het weer verstommen. Vervolgens richtten de havenarbeiders hun blik naar het Framenors-klooster, dat zich indrukwekkend boven de kust verhief.
'Dat is gekkenwerk,' hoorde Arnau iemand in het groepje bastaixos zeggen. 'Als het gaat stormen, houdt die brug het niet,' voorspelde een ander. 'Dicht en met een dak! Waarom zou de koning van Mallorca dat willen?'
Arnau keek naar de rechter, maar juist op dat moment arriveerde Berenguer de Montagut op het strand. Arnau d'Erill wees hem naar het Framenors-klooster en trok vervolgens met zijn rechterhand een denkbeeldige lijn naar de zee.
Arnau, de bastaixos, de schippers en scheepstimmerlieden, de breeuwers, roeiriemmakers, smeden en touwslagers zwegen toen de rechter zijn verhaal besloot, en de meester bleef peinzend staan kijken.
Op bevel van de koning werd het werk aan de Santa Maria en de kathedraal stilgelegd, en alle werklieden werden ingezet voor de bouw van de brug. Onder toezicht van Berenguer de Montagut werd een deel van de steigers bij de kerk afgebroken, en die ochtend nog begonnen de bastaixos materiaal over te brengen naar Framenors.
'Wat een onzin,' zei Arnau tegen Ramon, terwijl ze samen een zware boomstam droegen, 'we sloven ons uit om stenen te sjouwen voor de Santa Maria, en nu slopen we haar weer, en dat allemaal voor een gril...'
'Zwijg!' zei Ramon. 'Het is de opdracht van de koning; hij weet heus wel wat hij doet.'
De galeien van de koning van Mallorca, die voortdurend nauwlettend in de gaten werden gehouden door de Valenciaanse galeien, lagen inmiddels voor anker voor Framenors, een flink eind van het klooster vandaan. Metselaars en timmerlieden bouwden aan de zeekant van het klooster een steiger, een imposante houten stellage tot aan de waterkant, terwijl de bastaixos heen en weer liepen naar de Santa Maria om stammen en stukken hout aan te voeren, geholpen door iedereen die verder geen duidelijke taak had.
Toen het donker werd, werd het werk stilgelegd. Arnau kwam tierend thuis.
'Zoiets onzinnigs heeft ónze koning nooit gevraagd; die is tevreden met een gewone brug. Waarom moeten we toegeven aan de gril van een verrader?'
Maar zijn woorden verstomden en zijn gedachten veranderden toen hij Maria's schoudermassage onderging.
'Het gaat beter met je wonden,' zei het meisje. 'Sommigen gebruiken geranium met framboos, maar wij hebben altijd op de strobloem vertrouwd. Mijn grootmoeder genas mijn grootvader ermee, en mijn moeder mijn vader...'
Arnau sloot zijn ogen. De strobloem? Hij had al dagen Aledis niet gezien. Alleen daarom ging het beter! 'Waarom span je je spieren?' verweet Maria hem, zijn gedachten onderbrekend. 'Ontspan je, je moet je ontspannen, dan...'
Hij luisterde niet meer. Dan wat? Ontspannen zodat zij de door een andere vrouw veroorzaakte wonden kon helen? Werd ze maar eens kwaad...
Maar in plaats van te schreeuwen gaf Maria zich die nacht weer aan hem. Ze zocht hem met genegenheid en bood zichzelf teder aan. Aledis wist niet wat tederheid was. Als beesten gingen ze tekeer! Arnau liet haar bij hem komen met zijn ogen dicht. Hoe kon hij haar aankijken? Het meisje liefkoosde zijn lichaam... en zijn ziel, en voerde hem naar het genot, dat smartelijker werd naarmate het groter was.
's Ochtends voor dag en dauw stond Arnau op om naar Framenors te gaan. Maria was al beneden voor hem aan het werk bij de haard.
Tijdens de drie dagen die de bouw van de brug duurde, verliet niemand uit het gevolg van de koning van Mallorca de galeien. Ook de Valencianen bleven aan boord. Toen de stellage tegen het Fra-menors-klooster het water had bereikt, vormde jes om het materiaal te vervoeren. Arnau werkte aan een stuk door; als hij zou stoppen, zouden Maria's handen zijn lichaam weer strelen, het lichaam dat Aledis een paar dagen daarvoor had gebeten en gekrabd. Vanaf de bootjes brachten de werklieden de palen aan in de bodem, steeds onder leiding van Berenguer de Montagut, die op de voorsteven van een scheepje heen en weer liep om te controleren of de pijlers solide genoeg waren voor hij toestond dat ze belast werden.
Op de derde dag maakte de houten brug, meer dan vijftig meter lang en dicht aan de zijkant, een eind aan het vrije uitzicht op de haven van de gravenstad. De galei van de koning voer naar het uiteinde van de brug en na een tijdje hoorden Arnau en allen die aan de bouw hadden meegewerkt de koning en zijn gevolg op de planken lopen; velen keken op.
Toen Jaume in Framenors was aangekomen, zond hij een boodschapper naar koning Pere om hem te berichten dat koningin Constanga en hij ziek waren geworden ten gevolg tocht en dat zijn zuster vroeg of Pere naar het klooster wilde komen om haar op te zoeken. De koning maakte zich juist gereed om aan Constanga's verzoek te voldoen, toen de infant don Pere verscheen, in het gezelschap van een jonge franciscaner monnik.
'Spreek op, broeder,' beval de vorst, zichtbaar geërgerd omdat hij het bezoek aan zijn zuster moest uitstellen.
Joan kromp ineen, zodat het minder opviel dat hij een hoofd boven de koning uitstak. 'Hij is heel klein,' hadden ze Joan verteld, 'en hij vertoont zich nooit staande aan zijn hovelingen.' Toch stond hij nu wel, en hij keek Joan recht in zijn ogen, met een doordringende blik.
Joan aarzelde.
'Spreek op,' zei de infant don Jaume.
Joan begon hevig te zweten en merkte hoe zijn pij, die nog altijd ruw aanvoelde, aan zijn lichaam plakte. Als het bericht nu eens niet waar was? Dat bedacht hij nu voor het eerst. Hij had het gehoord van de oude monnik die met de koning van Mallorca van boord was gekomen, en hij had geen minuut langer gewacht. Hij was naar het koninklijk paleis gerend, had ruzie gekregen met de wacht omdat hij de boodschap aan niemand anders dan de vorst wilde overbrengen en had vervolgens genoegen genomen met de infant don Pere, maar nu... Als het eens niet waar was? Als het gewoon weer een list van de heer van Mallorca was...?
'Spreek op. In hemelsnaam!' riep de koning.
En hij sprak, zonder haperen, bijna zonder adem te halen.
'Majesteit, u moet uw zuster koningin Constanga niet gaan bezoeken. Het is een valstrik van koning Jaume van Mallorca. Met het voorwendsel dat zijn echtgenote ziek en zwak is, heeft de dienaar die haar kamer bewaakt orders om alleen u en de infanten don Pere en don Jaume binnen te laten. Verder mag niemand de kamer van de koningin in. Binnen wachten twaalf gewapende mannen u op. Zij zullen u gevangennemen, u over de brug naar de galeien brengen en naar het eiland Mallorca vertrekken, naar het kasteel van Alaró, waar ze van plan zijn u gevangen te houden tot u koning Jaume van zijn vazalschap ontheft en hem nieuw land in Catalonië geeft.'
Het hoge woord was eruit! Met zijn ogen half dicht vroeg de koning: 'En hoe weet een jonge monnik als jij dat allemaal?' 'Broeder Berenguer heeft het me verteld, een familielid van uwe hoogheid.'
'Broeder Berenguer?'
Don Pere knikte in stilte en de koning leek zich zijn familielid opeens te herinneren.
'Broeder Berenguer,' ging Joan verder, 'heeft tijdens de biecht van iemand die berouw had over het complot, opdracht gekregen het u door te geven, maar omdat hij erg oud is en moeilijk loopt, heeft hij deze missie aan mij toevertrouwd.'
'Dus daarom wilde hij een dichte brug,' zei don Jaume. 'Niemand zou de ontvoering opmerken als ze ons in Framenors gevangen zouden nemen.'
'Het zou inderdaad makkelijk zijn,' zei de infant don Pere knikkend.
'Jullie weten,' zei de koning tegen de infanten, 'dat ik mijn zuster de koningin als ze ziek is moet bezoeken als ze zich op mijn grondgebied bevindt.'Joan luisterde maar durfde niet te kijken. De koning zweeg even. 'Ik zal mijn bezoek van vanavond uitstellen, maar... luister je, monnik?' Joan verstijfde van schrik. 'Die berouwvolle biechteling moet ons toestaan het complot openbaar te maken. Als het biechtgeheim blijft, zal ik de koningin moeten bezoeken. Ga nu,' beval hij.
Joan holde terug naar Framenors en bracht het verzoek van de koning over aan broeder Berenguer. De koning verscheen niet op de afspraak en tot zijn opluchting kreeg hij een infectie aan zijn gezicht, bij zijn oog, wat Pere zag als goddelijke voorzienigheid. Hij moest een aderlating ondergaan en daarna enkele dagen het bed houden, waardoor broeder Berenguer voldoende tijd had om de gevraagde toestemming van zijn biechteling te krijgen.
Ditmaal twijfelde Joan geen moment aan de waarheid van de boodschap.
'De biechteling van broeder Berenguer is uw zuster zelf,' deelde hij de koning mee toen hij aan hem werd voorgeleid, 'koningin Constanga. Ze vraagt of u haar naar het paleis wilt laten komen, vrijwillig of onder dwang. Hier, ver van haar echtgenoot en onder uw bescherming, zal zij u het complot in alle details uit de doeken doen.'
De infant don Jaume verscheen met een bataljon soldaten in Framenors om aan Constanga's wens te voldoen. De monniken lieten hem door, en de infant en de soldaten meldden zich direct bij de koning van Mallorca. Zijn bezwaren hielpen weinig: Constanga vertrok naar het paleis van de koning.
Ook het daaropvolgende bezoek aan zijn zwager de Plechtige hielp de koning van Mallorca weinig.
'Omdat ik de paus mijn woord heb gegeven,' zei koning Pere, 'zal ik uw vrijgeleide respecteren. Maar uw echtgenote blijft hier, onder mijn bescherming. Verlaat mijn gebied.'
Zodra Jaume van Mallorca met zijn vier galeien vertrokken was, beval de koning Arnau d'Erill om spoed te zetten achter het proces tegen zijn zwager, en korte tijd late na het vonnis. Het land van de trouweloze vazal kwam in bezit van koning Pere; nu had de Plechtige een voorwendsel om de koning van Mallorca de oorlog te verklaren.
Ondertussen beval de koning, opgetogen dat hij de door Jaume de Veroveraar gesplitste rijken weer kon samenvoegen, om de jonge monnik te ontbieden die het complot had ontdekt.
Je hebt ons goed en trouw gediend,' zei de koning, ditmaal gezeten op zijn troon; 'ik wil je een gunst verlenen.'
Joan wist dat de koning dat van plan was; zijn boodschappers hadden het hem verteld. En hij had er goed over nagedacht. Hij was franciscaan geworden omdat zijn meesters dat hadden gezegd, maar toen hij eenmaal in het Framenors-klooster zat, had de jongeman een teleurstelling te verwerken gekregen: waar waren de boeken, de wetenschap, het werk en de studie? Toen hij zich ten slotte tot de prior had gewend, had deze hem geduldig herinnerd aan de drie principes van Sint Franciscus van Assisi, de grondlegger van de orde: 'Radicale eenvoud, absolute armoede en nederigheid. Zo moeten wij franciscanen leven.'
Maar Joan wilde weten, studeren, lezen, leren. Hadden zijn meesters hem niet verzekerd dat ook dat de weg van de Heer was? Wanneer Joan een dominicaner monnik tegenkwam, bekeek hij hem daarom met de nodige afgunst. De orde der dominicanen wijdde zich vooral aan de studie van de filosofie en de theologie en had verscheidene universiteiten gesticht. Joan wilde bij de dominicaner orde horen en zijn studie voortzetten aan de befaamde universiteit van Bologna.
'Zo zij het,' verklaarde de koning plechtig, nadat hij Joans argumenten had aangehoord; de jonge monnik kreeg overal kippenvel. 'We vertrouwen erop dat u op een dag terugkeert in ons koninkrijk met het morele gezag dat kennis en wijsheid verschaffen, en dat u dat gezag aanwendt ten gunste van uw koning en zijn volk.'